Deze recensie verscheen eerder in online cultuurmagazine 8WEEKLY.
‘Dites-moi d’où il vient. Enfin je saurais où je vais.’ – Vertel me vanwaar hij komt. Uiteindelijk zal ik weten waarheen ik ga. Met dit citaat van Stromae opent de debuterende Roman Helinski zijn vadergeschiedenis die voert langs wereldkaarten, voetbalvelden, kolenmijnen en Poolse feesten.
Helinski’s debuut scheert langs de oppervlakte zonder diep te gaan, maar Bloemkool uit Tsjernobyl is een meeslepend, poëtisch verhaal dat het zeker verdient om verteld en gelezen te worden. De roman is autobiografisch en draait vooral om Victor (Helinski zelf) en zijn vader Roman.
Thuiskomen
In het dorp noemen ze Victors vader de gekke Pool. Al is hij zeker niet gek en ook niet echt Pools, de vergissing is begrijpelijk. Hij spreekt voortdurend over zijn familie, die in Polen woont, en als hij terugkomt van een van zijn frequente zakencongressen in mooie, verre steden neemt hij rare dingen mee als radioactieve bloemkool en gestolen vliegtuigdekens voor zijn verzameling. Die reizen zijn z’n lust en zijn leven, al biecht hij veel later op dat die reizen vooral draaien om het moment van thuiskomen, dat na enkele ogenblikken al vervluchtigt.
Hoewel hij veel afwezig is, geeft Roman zijn zoon een heerlijke jeugd, tegen een decor van zomeravondvoetbalpartijtjes, tafels afgeladen met Poolse gerechten en wodka en de vele, vele verhalen die hij hem vertelt en waarop de opgroeiende jongen met een betoverende, Verhulstiaanse verteltrant terugblikt.
Où t’es, papa où t’es?
Verhalen over hoe Roman op onmogelijke wijze ontsnapte aan twee mannen die het op zijn portemonnee hadden voorzien. Over de vele ooms die onder romantische omstandigheden een eind aan hun leven hebben gemaakt. Maar vooral verhalen over Victors opa Dzia Dzio, die zijn glansrijke voetbalcarrière vaarwel moest zeggen vanwege de Tweede Wereldoorlog maar in de finale van het wereldkampioenschap tegen Frankrijk de winnende goal zou hebben gescoord voor Polen. In de poëtische vrijheid die zijn vader zich veroorlooft is het niet eens duidelijk óf opa zelfs meespeelde in die finale maar Victor gelooft het met glimmende ogen – en toegegeven; Dzia Dzio klinkt ook als de naam van een voortreffelijk voetballer.
Romans fladderende levensstijl heeft echter zijn weerslag op de situatie thuis – vooral omdat hij evenveel reist als drinkt. De dreiging van het failliet van Victors ouders’ huwelijk hierdoor hangt vanaf het begin als een donkere wolk boven Victors herinneringen. Minpunt is echter, hoewel de sfeer onbetwist blijft staan, dat juist de vele verhalen en flarden herinneringen een nogal versnipperd gebrek aan geheel tot gevolg hebben dat onbevredigd laat.
En we zwerven in gedachten, maar we komen altijd thuis*
Ook het tweede deel van de roman blijft erg aan de oppervlakte. Victor is ineens student en zijn vader is vrij geruisloos naar Afrika vertrokken, zijn roeping achterna. De bewondering die Victor zijn hele jeugd voor zijn vader voelde, maakt schoorvoetend plaats voor veel vragen en wrevel. Niet in de laatste plaats omdat hij ondanks alles steeds meer op hem gaat lijken.
Deze omslag is echter nauwelijks zichtbaar; ondanks de ingrijpende veranderingen wijzigt de verhouding tussen Victor en zijn vader, en ook de schrijfstijl bijna niet. Het universele thema van ‘papa ik lijk steeds meer op jou’ wordt hierdoor veel minder pregnant uitgewerkt dan op basis van het verhaal mogelijk is. Want wat gaat er in je om als je vader zo veel verschillende verhalen heeft verteld dat je niet meer weet wat waar is? Als je tegen beter weten in op hem gaat lijken? Als je een debuutroman over je vader schrijft maar je geen idee hebt waar hij uithangt? Terwijl Victor zijn eigen leven inricht stelt hij deze vragen allemaal niet, waardoor het boek nogal kabbelend tot een slot komt.
* uit: Papa, Stef Bos.